Delen van de Banda-eilanden waren wel vaker opnieuw opgebouwd na een zee- of aardbeving. Maar de tsunami van geweld in 1621 moet een veel grotere kaalslag hebben veroorzaakt. Min of meer de gehele bevolking was weg; gedood, weggevoerd of gevlucht. Zeker op het eiland Lonthor waren de meeste dorpen en gebouwen vernietigd. De nootmuskaatbomen, de inzet van het geweld, waren grotendeels ongehavend. Natuurlijk moesten de bomen en de grond waarop ze stonden worden klaargemaakt voor nieuwe oogsten, maar ze stonden er nog.
Om niet meer afhankelijk te zijn van ‘onbetrouwbare’ nootmuskaatboeren had de VOC bedacht om de Banda eilanden georganiseerd te herbevolken en te exploiteren. Het idee om een nieuwe ‘bevolkingsaanplant’ te creëren voor de verbouw van producten was niet nieuw. Jan Pieterszoon Coen had dit eerder geopperd en het was in 1616 al ingevoerd op het eiland Ay, nadat het was veroverd. De beschikbare grond werd daarbij opgedeeld in plantages, ook wel tuinen of met een mooi woord ‘perken’ genoemd. Op deze perken werden beheerders, perkeniers genaamd, aangesteld, die werden geworven onder de Europese en Indo-Europese bevolking van de archipel; veelal oud-medewerkers van de VOC. In totaal werden er 68 perken van gelijke grootte gevormd. Naast de 31 perken op Ay, kwamen er 33 op Lonthor en 3 op Banda Neira, waar het hoofdkantoor van de VOC gevestigd werd. In 1628 waren alle perken ingedeeld. Vanaf dat moment werden soms stukjes van perken aan naastgelegen perken toegevoegd, of ze werden opgedeeld als bijvoorbeeld een perkenier overleed en de grond werd verdeeld onder zijn zonen.